Gisteren voor het eerst met Bibi naar een
playgroup geweest. Ik dacht dat dit iets was waar kleine kinderen met snotneuzen en morsige kleren lekker ongecompliceerd met elkaar konden spelen, maar dat dekt de lading toch niet helemaal. Cultuurverschillen allicht. Het is allemaal gewoon een beetje “anders” – en natuurlijk niet gek, vreemd of raar (geleerd bij de Hestia-cursus voor expatvrouwen)…. Maar nu echt.
Omdat ik nog wat vragen heb over de honderd formulieren die ik de eerste dag ingevuld mee terug moet nemen, en er in de gids ook iets staat over wanneer je kind niet welkom is (bij ziek zijn) hang ik de dag ervoor nog even aan de telefoon met Pips - de playgroup dus.
Een loopneus en een hoestje? Hmm… Ja ja. Heeft ze ook koorts? Nee, geen koorts, gewoon verkouden, u kent dat wel, kleine kinderen. Hmm. Misschien kunt u haar in dat geval toch maar beter een dagje thuis houden, totdat ze zich beter voelt. Maar ons Biebje voelt zich prima, zeg ik, ze is alleen verkouden. Ja. Maar toch. Hou haar maar liever thuis.
Ik zeg dat als dit de gang van zaken is, we misschien maar van inschrijving moeten afzien, omdat onze Bieb om de haverklap een loopneus of een hoestje heeft en ze op die manier vaker niet dan wel aanwezig kan zijn. (Waarschijnlijk klink ik geirriteerd - want dat ben ik namelijk en ik ben nu eenmaal geen Chinees - ik kan echter bijna
hóren dat mevrouw Pips aan de andere kant van de telefoon stug door blijft glimlachen - want wel Chinees).
Let me check, zegt ze, waarna ik in de wacht word gezet.
Als ik een doktersverklaring meeneem, waarin staat dat Bibi weliswaar verkouden is, maar hiermee niet de Hongkinese volksgezondheid in gevaar brengt, mag ze komen. Tjeemig de peemig. Ik krijg visioenen van wekelijkse uitstapjes naar dokter Venus om een zoveelste verklaring af te halen. Met bijna overslaande stem zeg ik dat ik onze dokter wel een email wil sturen, met de vraag of ze me zo’n ding per mail terugstuurt, maar dat dat toch wel
as far is,
as I want to go. Ik kom ermee weg. “Misschien wordt de soep wel niet zo heet gegeten als-ie wordt opgediend”, zegt Bauke, die zich niet zo snel druk maakt. En hij heeft natuurlijk gelijk.
Goed. Blijft dus over: lekker ongecompliceerd met elkaar spelen, weliswaar zonder snotneuzen, maar dan toch ten minste een beetje morsig? Vanwege die honderd formulieren die ik moet inleveren, ga ik wat eerder van huis weg en zijn we uiteindelijk een minuut of vijftien te vroeg. We zijn de eersten, het Bibeltje en ik, en lopen wat rond te kijken. Althans, ik loop, Bibi kruipt. We zien de andere kindjes stuk voor stuk binnenkomen, de meeste met hun
helpers (die allemaal “Aunty” heten), en een enkeling met zijn of haar moeder. Allemaal rond Bibi’s leeftijd. En allemaal lopen ze.
How old is he? SHE is 14 months, almost 15. (Alle roze truitjes ten spijt, ze blijven hier denken dat Biebje een jongetje is. Laatst had ze nota bene een JURK aan en toen was het nog
“boy or girl?”). Een opgetrokken wenkbrauw. Die van haar liep al met negen maanden. Die van haar kan ook d’r eigen naam al zeggen. (En later, tijdens de les, als de kindjes het woord “helicopter” moeten leren, zegt die van haar “eeh-ooh”.)
Dan mogen we de klas in. Bij binnenkomst moeten alle kindjes eerst de juf knuffelen. Dan mogen ze een kwartier “vrij spelen”. Dat wil zeggen: aan tafel met een speeltje, hun billen op een stoel. Het is niet de bedoeling dat er wordt rondgereld. Ik moet Bibi een paar keer bij haar nekvel grijpen als ze haar stoeltje uit wil maar eerlijk is eerlijk, ze houdt zich best goed aan de regels, dat eerste kwartier. Na een kwartier worden de kindjes gemaand hun speeltjes op te ruimen (EN DOEN DAT DAN OOK).
De les, want dat is het bij nader inzien toch meer dan een speeluurtje, is in 6 stukjes van een kwartier gehakt, en elk kwartier wordt er iets nieuws ondernomen. Bijvoorbeeld: een kleurplaat van een helicopter kleuren, die de moeders/aunties daarna uitknippen. (Terwijl alle kindjes braaf aan het kleuren zijn, eet Bibi haar waskrijtje op. Ik moet het wel afpakken, want het ziet er niet gezond uit. Dan begint ze natuurlijk te huilen.) De kindjes krijgen de opdracht om de overtollige knipsels in de prullenbak te gooien (EN DOEN DAT DAN OOK). Bibi verscheurt meteen de uitgeknipte helicopter, zodat ze later, als alle kindjes 1 voor 1 voorin de klas moeten komen om hun exemplaar te showen, natuurlijk mooi voor paal staat.
Ook: een kwartier buiten spelen. Omdat Bibi haar tenen als een aap krult als ik haar schoenen wil aandoen (wat het schoenen-aantrekken nogal bemoeilijkt), is, als ze haar schoenen eenmaal aan heeft, het kwartiertje buiten spelen al bijna voorbij. Na het buiten spelen wassen alle kindjes aan zo’n lange wasbak hun handen en dan is het tijd voor een (zelf meegebracht) snekje. (In Pips hangen overal borden dat het een NUT-FREE ZONE is – zelf meegebrachte etenswaren mogen geen (sporen van) pinda’s bevatten, i.v.m mogelijke allergieen van andere kinderen.) Alle kindjes dus weer aan tafel, hun billen op een stoeltje, een bekertje met een rietje en een bakje met een snekje. Ze nemen een slokje uit het bekertje en een hapje uit het bakje – netjes. Gewoon netjes! Zonder sporen. Hoe flikken ze ‘em dat? Kijk, dat vind ik dan wel weer wat. Bibi zit meteen onder de appelsap en koek, vermorzelt haar koek in duizend stukjes, gooit die op de vloer en doet dan een greep in de bakjes van haar klasgenoten links en rechts van haar, om vervolgens haar mond vol te proppen met Japanse kinderkoekjes.
Tussen de bedrijven door worden er nog liedjes gezongen, dansjes gedaan en wordt er een verhaal voorgelezen over een helicopter. (Helicopter. Helicopter. Helicopter. Eeh-Ooh, zegt het meisje dat al zoveel kan.) De juf heeft het over het weer, telt tot tien en deelt kleine opdrachtjes uit aan de kinderen. Dit alles gebeurt terwijl we op de grond zitten, in een kring. (Het is de bedoeling dat de kindjes bij hun moeder/aunty op schoot blijven zitten maar Bibi… moet ik het nog uitleggen?) Na afloop van de les moeten de kindjes de juf weer
huggen; Bibi
hugt de moeder van een ander kindje.
Ach die Bibi. Ons lekkere onverschrokken schetekind. Ruim twee maanden geleden hing ze nog aan mijn tiet. Ik denk soms dat ze nog een baby is, maar haar klasgenootjes zijn al van die miniatuurmensjes. Met haarspeldjes en gestreken bloesjes. Netjes en onbemorst. Met rugzakjes, veterschoenen en kaarsrechte pony’s. Zo in het gareel al. Ach lekker Biebje, neem jij je tijd maar, denk ik, als we de Pips weer uitwandelen.
(En ‘s avonds, tijdens het eten, als alles en iedereen weer onder de pasta met tomatensaus zit, denk ik: het is goed dat we donderdag weer gaan.)